Thein Than Myo

“Van alle haren op het hoofd van de jade-industrie is er maar één Birmaans. De rest zijn allemaal Chinees.” Dat zei een oude man die ik kende vaak. Geldt dit ook voor mijn haar? En maakt het uit of ze allemaal Birmaans of allemaal Chinees zijn?

De Chinezen hebben dood en verderf gezaaid in Myanmar, mijn land. Ooit werden we omringd door bergen en heuvels. Maar opeens maakten Chinezen de dienst uit en lieten ons overal mijnen graven, de ene na de andere. Ze namen ons ons land af, dwongen ons het te bewerken en streken zelf de winst op. Zij dolven onze jade en stolen jaren van onze levens. Alles behoorde hen toe. Als dat niet zo was geweest, waren wij nu rijk geweest. Ik had rijk moeten zijn, maar dat is nooit gebeurd.

Bij elke regenbui verdween een deel van onze bergen, en met hen een deel van ons. Ik heb veel mensen verloren door aardverschuivingen. Eerst hoor je gerommel, dan begint aarde af te brokkelen en vervolgens gaat de grond als een gek te schudden, onherroepelijk en snel. Je weet wat er gebeurt en je weet dat je leven in Gods handen ligt. Op zulke momenten voel je je enorm klein. Als het voorbij was, wisten we meestal niet wie door de aarde was opgeslokt. We wisten alleen dat we met minder waren.
Zo verloren we onze bergen en onze levens.

De grote leegtes die je nu in ons landschap ziet, waren ooit gevuld met mensen. Zij renden op en neer, zochten, droegen, vielen en stonden weer op. ‘s Avonds trokken zij naar huis, waar ze droomden, dachten en fantaseerden. Zij waren jadedelvers, heroïneverslaafden, Hiv-positieven, allemaal met dezelfde dromen en hoop. Iedereen kende wel iemand die weer iemand kende die rijk was geworden door jade. Deze verhalen zorgden ervoor dat we steeds nieuwe pogingen ondernamen. Maar niemand van ons werd rijk uiteraard. Behalve diegenen met een pistool want, zo bleek, het gaat niet om degene die de jade uit de grond haalt, maar om degene die de macht opeist. Tot diegene door de Chinezen vermoord werd.

Het laatste jade is meer dan een decennium geleden opgegraven. Sindsdien worden we omringd door leegtes. Er is geen jade, geen Chinezen, geen dromen. De tijd heeft de bergen doen verdwijnen en de jeugd is vertrokken, veelal naar China: het huis van het kwaad.

Ik heb Hpakant, mijn dorp, niet verlaten. Net als alle andere ouderen koos ik ervoor hier te blijven. We oogsten cassave en suikerriet. We zijn nog sterk genoeg om dat te doen, maar het is niet zoals vroeger. Het lastigste is de waterschaarste. De Chinezen leggen onze rivieren droog om onze oogst te verpesten, iedereen weet dat. Zij hebben wetenschappers en ingenieurs die ons water met een druk op de knop beheersen. Eén handeling en ons water is weg. Dit is niet de aarde die ik ken uit mijn jeugd: de grond is droog en niet meer zo vruchtbaar. Maar we blijven het bewerken en proberen zo de laatste periode in onze levens te overleven.

Chinezen hebben de wereld en ons land altijd beheerst. Zij hebben onze grond verziekt en onze mensen uitgebuit. Zij voorzagen ons van heroïne, om ons land en alles wat we hebben kapot te maken. Nu buiten ze onze kinderen uit, want dat is hoe zij hun rijkdom vergaren.

En ik ben hier, in Hpakant. Ik zit hier zonder bergen en zonder jeugd om me heen. Maar ik heb mijn handen, waarmee ik de grond bewerk, waarmee ik mezelf in leven houd en wacht tot de tijd voorbij gaat. Ik ben hier, maar niemand merkt mij op en niemand luistert.

Thein Than Myo
Hpakant, Myanmar

HET ZONDIGE BINNENIN

Send a letter

Would you like a 2050 dated letter from someone you know (including yourself)? Describe us the person and we will send a letter written by him or her in 2050.

Click here